Letterkundige Virginie Loveling houdt tijdens de Eerste Wereldoorlog een dagboek bij.Van dinsdag 17 tot en met donderdag 19 augustus 1915 brengt ze een bezoek aan Lier.Op 27 augustus schrijft ze volgend verslag:
Den dinsdag 17 Augustus 1915 vertrek naar Lier met den trein.
Aan het winket, waar de kaartjes worden afgegeven, moet het pasport worden getoond en boven de trappen nogmaals. Daar tast een vrouw de reizigsters af in een klein zaaltje, elk om de beurt. Er staat een heele reeks wachtenden aan den ingang. De antwerpsche bemiddelden reizen in tweede klas, omdat ze aan de Duitschers geen geld gunnen. De treinen kosten overigens zeer duur. De duitsche bedienden zijn nogal stroef. Van bij het binnentreden der stad Lier treft de vernieling. De oude brug over de Neeth(1) ligt in ’t water; de nieuwe is ruw opgebouwd. Het monument van Tony, schrijver van “Ernest Staas” enz., enz., dicht bij ’t station staat ongedeerd.
In de straat, die naar de groote plaats leidt, dragen bij vele van volledige verwoesting, schier alle huizen sporen van beschadiging: gaten in ’t bezetsel, gesprongen spiegelruiten, ramen verdwenen, door houtbeschot of baksteen vervangen; winkels aan den eenen deurkant open, aan den anderen met planken afgesloten, waar achter puinhoopen door gapingen in den buitenmuur zijn te zien.
Maar in het centrum, waar het stadhuis en het torentje nog ongeschonden bestaan, ligt aan de eene zijde alles ingestort, behalve een drietal nog rechte gevels met deerlijk uitgebrande vensterholten. Ik keer mij om en zoek… en tracht om de plaats te herkennen, maar ben de richtingen kwijt. Twee heeren staan in ’t midden van de bouwvallen te praten: “Pardon, dat ik u stoor, maar kunt u mij de plek niet aanwijzen, waar het huis van senator Bergmann stond” “Daar zie, was de Kleine straat.” “Daar op den hoek heeft het gestaan.” (2)
“Ha, nu herken ik het oord…” Ja, daarnaast waren nog op het plein twee spitse gevels zooals de zijne was, waarboven hij ook nog twee salons in gebruik had (3). Er liggen zware stukken arduin, overblijfsels van wat de ingangtreden waren, ook van de zullen onder de vensterramen… en ginds, het kleinere huis (4), waar ze vroeger woonden; daarnaast het huis van wijlen vader Bergmann, burgemeester van Lier. Ha! alles leeggebrand, niets dan een gapend hol van de koetspoort en holten van vensters op den voorgevel. “Niets gered van al de kunstschatten, van heel het rijk mobilier!” betreurt een der heeren.
En nu moeten wij weten want wij zijn gedrieën waar de straat was naar het begijnhof en het huis van wijlen notaris van Acker (5), den vader van mevrouw Bergmann. “Langs daar,” zeggen de heeren en wijzen een paadje tusschen de steenhoopen aan. De Rusthof (6), door mevrouw Bergmann, in memorie van haar ouders opgericht ten behoeve van arme, bejaarde echtelieden, bestaat. Ook het ouderlijk huis, nog door bedienden opengehouden. Ze herkennen mij. Wij vragen naar een restauratie. “Er bestaan geene meer.” Maar een kleine herberg wordt aangeduid waar eten te krijgen is.
Een rijtuig om naar Nazareth te rijden het buitengoed (7) der familie is niet te hebben. Wat nu gedaan Te voet? Het is te ver. Wij zullen wachten, de bode moet zoeken, totdat hij er met een terugkomt. De zaakwaarnemer, die ons te woord staat, vertelt ons intusschen allerlei: “Het gepeupel en een deel der bevolking droegen zich heel slecht, de brandstichters wierpen ellegoederen, kanten, garen en lintwaren en allerlei keukengereedschap op de straat en dat werd onmiddellijk geroofd en er mede weggevlucht. Voor den nakenden winter zou erge vrees bestaan, diefstal, inbreuk en moord; de bezetting zal ons daartegen moeten beschermen.”
Eindelijk rolt een landauer aan. Wij rijden door de bouwvallen, langs weerskanten steenhoopen, kuilen, waar vuil water in staat met een glimmend, blauwachtig vel over; gevels schuingezonken, elk oogenblik dreigend om te tuimelen. De blik boort diep door afgebrokkelde huizenrijen heen, ginder moet een straat zijn geweest; ijzeren roosteringen liggen op de kalk- en gruishoopen. Elders zijn hooge strooken van muren alleen blijven staan als smalle torentjes. En midden in al de puinen staan houten barakjes en kotjes van kraamkens met “Liersche vlaaikens”, suikergoed, fruit en andere winkelwaren. Op hooge palen dragen vierkante planken adressen: “Ceulemans, schoenmaker. Van Hoof, timmerman. Raket, oude kleerkooper enz.” Wat heeft dat te beduiden? Was het daar, dat hun huis stond? Hebben ze achter die instortingen een schuilplaats weten uit te zoeken, met het oud metselwerk een voorloopig krochtje gebouwd?
En nu naar Nazareth met zijn prinselijk park. De brug over de Neeth is vernield, langs een grooten omweg rijdt men door de poort, die naar het sinds 1794 verdwenen nonnenklooster, sedert heropgebouwd buitengoed, leidde. De twee neerhoven, de koeien- en paardenstallen langs elken kant zijn ongedeerd, ook de groote, onzaglijk hooge beukenlaan heeft niet geleden en daar waar geen blaadje onopgeraapt bleef, waar geen takje onder den voet kraakte, groeit en tiert nu onkruid en liggen plassen hier en daar.
foto kempenserfgoed.be
foto kempenserfgoed.be
foto europeana.eu
En het huis, het buiten zelf, dat heel met bloemenperken omgeven was! Tot aan de eerste verdieping staan de muren recht, de toren ook, heel laag thans, en door de opening der ramen ziet ge het gruis en het mortelwerk opgehoopt en op dat gruis en tusschen dat gruis en al die verbrokkeling kijken stukjes porselein uit doodengebeentjes van die eenig-ongeschaarde verzameling scherven van spiegels, die vonken van diamant schieten in de middagzon. Op den voorgevel staat in potlood: “Dieses Haus wurde von belgischen Soldaten in Brand geschossen am 6sten October 1914.”
Diep ontroerd, het hart vol weemoed, het hoofd vol herinneringen aan mijn vroeger schier jaarlijksch verblijf, keer ik… keeren wij terug door de groote dreve aan welks uiteinde het rijtuig wacht. Het hertenpark op heel de lengte is nog met ijzerdraad ingesloten, maar Slokop, de groote vraatzuchtige, stamvader der bende, is met het grootste getal van zijn nakomelingenschap verdwenen. De vlugge schoentjes der weinig overblijvenden tot den wilden staat teruggekeerd vluchten voor onze komst in trippelend schuw geren naar den overkant…
Waar is de tijd, dat allen bij ons naderen toeschoten, met hun klare, bruine oogen om brood bedelden en het uit onze handen gretig elkaar verdringend, wegsnokten!…
Auteur: Hugo De Bot
(1) Omleidingsvaart aan de Antwerpsepoort.
(2) Brouwershuis op de rechtse hoek Grote Markt en Eikelstraat.
(3) De Roos (nu tabakswinkel) en De IJzeren Hoed (nu apotheek)
(4) De Zeven Sterren (nu Bakkerij Tijl)
(5) Rococo huis links Begijnhofstraat
(6) Rusthuis nabij Gevangenenpoort (nu Hotel)
(7) Het Wit Kasteeltje nabij de spoorwegbrug van Nazareth