Reeds voor het uitbreken van WOI maakt het Belgische leger plannen om de Vesting Antwerpen, waartoe de forten van Lier, Koningshooikt en de redoute of veldschans van Tallaart behoren, bij een vijandige aanval te verdedigen. Daarbij voorziet men het gebruik van de eeuwenoude verdedigingstactiek van onderwaterzetting (inundatie), die een vijandelijke opmars zou moeten tegenhouden of alleszins bemoeilijken. Wegens de strategische positie van de stad en de prominente aanwezigheid van de Nete, plant men om rondom Lier heel wat gebieden onder water te zetten.
Op 6 augustus 1914 start de Belgische genie met de inundaties in de omgeving van de stad. Het gebied tussen de Molpoort en Duffel wordt zo in een uitgestrekt meer veranderd. Om het gewenste resultaat te bekomen heeft men namelijk de Molpoort ‘dicht gemaakt’ , de dijken van de linkeroever van de Nete verlaagd en de sluizen en rivierarmen die op de Nete uitkomen afgesloten. Ook in het interval (tussenruimte) fort Lier- fort Kessel, in de omgeving van de Grote Nete, worden inundaties uitgevoerd[1].
Stijn Van den Bulck
[1] VAN DEN BULCK, S., Lier als garnizoensstad (1830-1914), Licentiaatsverhandeling, Leuven, 2002;
SAL, Fonds Eerste Wereldoorlog, Verslag van de stadssecretaris A. Vermeiren: ‘De oorlogsgebeurtenissen te Lier (3 augustus- 28 september 1914)’, 12; SAL, stadsverslagen, 1914, 256.