Noodgeld

Gemeentes zagen zich genoodzaakt alternatief geld uit te brengen tijdens de oorlog omdat de bevolking de munten begon op te potten en haar vertrouwen in papiergeld verloren had.
Bij het uitbreken van WOI groeide er wantrouwen tegenover de bankbiljetten bij de bevolking.

Dit leidde zelfs eind juli-begin augustus 1914 tot een stormloop naar de Nationale Bank om biljetten in te ruilen tegen muntstukken.De vijffrankstukken en de zilveren pasmunt werden opgepot omwille van hun metaalwaarde. Dit veroorzaakte problemen in het kleine betalingsverkeer.

Daarop bracht de Nationale Bank snel biljetten van 1 en 2 frank uit. Dit loste het probleem echter niet op.

Meer en meer gemeenten kwamen in serieuze financiële problemen. Vele bijkomende oorlogsbelastingen vielen ten laste van de gemeenten, die geen beroep meer konden doen op hun financiële reserves. Die waren gedeeltelijk geblokkeerd door oorlogsmaatregelen.

Meer dan 480 gemeenten in België kozen voor een creatieve oplossing in de vorm van de uitgifte van noodbiljetten. Dit betekende concreet dat de gemeenten zelf geld in de vorm van eigen biljetten in omloop brachten.

Dit leidde echter tot praktische problemen vermits de biljetten slechts in de eigen gemeente geldig waren De lokale handelaars moesten immers buiten de gemeente of stad kunnen kopen. De gemeente Kessel-Lo bijvoorbeeld, was voor haar voedsel- en brandstofvoorziening nagenoeg helemaal afgestemd op de stad Leuven. In de provincie Oost-Vlaanderen werd bijvoorbeeld de “Bond van de gemeenten van het Land van Waas” opgericht die de stad Sint-Niklaas met twintig gemeenten uit de buurt verenigde.

Slechts in enkele gemeenten werden ook noodmunten gemaakt. Eén was Gent. Aanvankelijk werden de munten uit ijzer met een laagje koper geslagen, tot de Duitse bezetter dit in 1918 verbood. Vanaf dan bracht de stad kartonnen munten in omloop.

Het zou tot februari 1918 duren voor Lier startte met de uitgifte van noodgeld. In de gemeenteraad van 16 februari 1918 werd beslist om 100.000 briefjes van 50 centiemen, 100.000 briefjes van 25 centiemen, 200.000 briefjes van 10 centiemen en 100.000 briefjes van 5 centiemen uit te geven. De drukkosten beliepen 8.000 frank. Dit papieren geld kon iedere maand bij de stadsontvanger omgewisseld worden tegen de normale gangbare munt.

Bronnen:Janssens V., De Belgische Frank. Anderhalve eeuw geldgeschiedenis, Brussel, 1975, pp.155-167;Waerzeggers R., Het noodgeld uitgegeven door het Leuvens stadsbestuur 1914-1918, in: Revue belge de Numismatique, Bruxelles, 1978, pp.105-180.Het noodgeld van Oost-Vlaanderen tijdens WO I en WO II, Brussel, 1989, pp.3-9.Les monnaies communales en Belgique pendant la guerre 1914-1918, in: NBB-BNB, 1953, n2, pp.1-16.

Auteur: André Van den Broeck
Revisie en redactie: Sander Murrath