Onderwijs
Tijdens de negentiende en het begin van de twintigste eeuw is een groot deel van het Lierse onderwijswezen in handen van de Ursulinen. Op vraag van deken Schollaert hebben de Ursulinen in 1899 aan de Kleine Bril een huis aangekocht. Daar worden een beroepsschool en twee lagere klassen ingericht. Deze blijven bestaan tot 1923. Ook op het einde van de negentiende eeuw ontstaat in de H.Hartparochie een kantschool o.l.v. zuster Ilse Huyts (zuster Emilia). Eveneens helpen twee zusters sinds 1898 de parochiale bewaarschool aan de Predikherenlaan. In 1878 wordt de meisjesschool van Lisp opgericht.
Het oorlogsgeweld en de massale vlucht van de Lierse burgers heeft het onderwijs terdege gedesoriënteerd. De middelbare jongensschool ( 100 leerlingen) wordt vernietigd en verhuist naar de kazerne van Nazareth. Reeds vlug na het einde van de vijandelijkheden te Lier wordt er door de kardinaal en de deken op aangestuurd om de scholen te heropenen (18 november 1914).
Er wordt via affiches aangekondigd dat de scholen opnieuw starten en op 1 december 1914 begint men aan de Mechelsestraat met een externaat (een volledige lagere school en een lager middelbaar). Deze klassen verhuizen in april 1915 naar de Kleine Bril. Bij de start bedraagt het aantal inschrijvingen 102 leerlingen, in maart 1915 loopt dit op tot 200.Ook de school van Lisp is met succes terug begonnen, de klassen aan de Predikherenlaan functioneren eveneens en vangen in april 1915 enkele kinderen op van de gemeenteschool die vernietigd is.
Met Pasen 1915 krijgen de zusters op Lisp reeds officiële inspectie met een voortreffelijk resultaat. In deze school richt men in maart 1915 ook bewaarklassen in. En in juni en juli 1915 worden examens georganiseerd. Omwille van de grote toestroom vragen de zusters aan de medezusters in Engeland om versterking, ook zusters die Nederlandse lessen kunnen geven. De scholen zijn geopend van 8.30 uur tot 11.30 uur en van 13.30 uur tot 17.30 uur. Misschien omwille van het succes trachten de Duitsers herhaaldelijk maar zonder resultaat de scholen te sluiten. In 1921 stelt de stad het Hof van Geertrui ter beschikking voor de inrichting van een kostschool voor 14 leerlingen. Op deze locatie heeft men dikwijls af te rekenen met overstroming door de Nete.
De oorlog
Bij het begin van de oorlogsgebeurtenissen telt de communauteit van de Ursulinen in Lier 73 zusters o.l.v. overste Calfijn. Bij het uitbreken van de oorlog wordt het internaat gesloten ,de externen worden naar huis gestuurd. Op 5 september 1914 verordent de gouverneur van Antwerpen dat alle mensen van Duitse nationaliteit het grondgebied dienen te verlaten. Bijgevolg wijken Maria Ott (zuster Teresa) en Helena Loux (zuster Odilia) op 2 september 1914 uit naar de Ursulinen te Keulen. Zuster Odilia zal na de oorlog terugkeren. Op 8 september eist Het Rode Kruis onderdak voor gekwetsten. Later, op 18 september vordert het leger het pensionaat op voor het logement van 300 tot 500 soldaten.
Zusters uit andere kloosters die op de vlucht zijn worden eind september opgevangen in het klooster: Redemptoristinen uit Mechelen, Ursulinen uit Onze-Lieve-Vrouw-Waver en Sint-Katelijne-Waver, evenals enkele ouderlingen. Wanneer op 28 september hevige bombardementen de stad treffen, zoeken enkele officieren ook onderdak in het klooster. Om 15 uur volgt het bevel dat gewonden niet in de stad mogen blijven.
De officieren wijken uit naar Antwerpen, gevolgd door de soldaten op 30 september. Die dag start ook de evacuatie van de zusters onder leiding van Jeanne Van de Wouwer (zuster Sérafine), novicemeesteres. Met een vluchtelingentrein belanden ze niet in Antwerpen zoals gepland, maar in Brugge. Overste Jeanne Canfijn (zuster Albertine), assistente Victorine Volckerick (zuster Josefa), Elisa Schrovens (zuster Melania), Josefa Soetewey (zuster Félicité), Jeanne Wilrycx (zuster Augustine), Aline Cornelis (zuster Veronica), Maria Van Camp (zuster Monica), Elisa De Lauw (zuster Lucia), Angeline Sluyts (zuster Dorothea) en Mathilde Witters (zuster Aurelia) blijven in Lier. Overste Albertine verblijft wegens ziekte lange tijd in Tildonk. Zuster Volckerick neemt zolang haar taak over en zal haar in 1919 opvolgen.
De conciërge van het tegenoverliggende gasthuis in de Mechelsestraat getuigt dat op 5 oktober brand wordt gesticht in het klooster. Vanaf eind oktober vinden de achtergebleven zusters onderdak in het huis van directeur-rector Sterckx. Daar het huis aan de Kleine Bril 23, eigendom van de Ursulinen, grotendeels in tact is gebleven, worden de resterende provisies en het beddengoed naar daar overgebracht. De zusters verblijven daar tijdens de oorlog, maar keren soms nog terug naar de kloosterruïne. De wekelijkse mis wordt vanaf 1 mei 1915 bijgewoond in de kerk van Lisp, op zondag bij de Zwartzusters of de Cellebroeders.
Voedsel tijdens de oorlog
Het eten tijdens de oorlogsjaren is vaak van slechte kwaliteit. De zusters klagen regelmatig over het “paardenbrood” dat ze te eten krijgen, zo blijkt uit hun correspondentie met de gevluchte zusters in Engeland. Brieven, vaak op kleine papiertjes geschreven en door reizigsters in hun korset binnengesmokkeld, getuigen van een zekere naïviteit, maar ook van een onverwoestbaar godsvertrouwen.
Op 25 april 1915 schrijft een zuster dat ze de godganse dag brood eten, soms 6 dagen oud, en ’s avonds steeds pap, en dat dagen na elkaar. De Duitsers eisen alle dieren op, zo ook de twee varkens van het klooster. Een enkele keer krijgen ze van de Duitsers rijst als aalmoes. Soms worden in de brieven prijzen vermeld: zout 0,35 f / kilo, petroleum 0,40 f 0,50 / liter, aardappelen 18 f / kilo, boter 5,5 f en rijst 1,4 f / kilo. In maart 1915 kregen de zusters 2 kilo brood per persoon per week. Ook werden voedselkaarten verdeeld met daarop vermeld de naam van de bakker en de beenhouwer. Op 24 januari 1915 verwelkomden de achtergebleven zusters de eerste teruggekeerde groep. Nadien arriveerden de anderen in kleine groepjes .
Spionagenetwerk
Zuster Wilrijckx (zuster Augustine) zet op dringend verzoek van een familielid een spionagenetwerk op via Mathilde Leemans, conciërge van het huis aan de Kleine Bril, en haar vader Jozef. Deze is stoker op de stoomtram. Een andere dochter, Anna Maria, is in het klooster van Tildonk ingetreden in 1910. Op 1 oktober 1916 wordt het netwerk opgerold en Jozef, Mathilde, de zusters Wilrijckx en Volckerick (zuster Josefa ) en twee andere personen worden gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van St. Gillis. Zuster Aurelie van het klooster van Haacht, de Duitse taal machtig, kan zuster Josefa na tien dagen vrij krijgen. De overige blijven nog twee maanden in de gevangenis en worden tot 10 jaren hechtenis veroordeeld. De zieke Jozef Leemans wordt op transport gezet naar de gevangenis van Rheinbach en overlijdt daar op 5 december? 1917. Mathilde en de anderen worden overgebracht naar het kamp Siegburg, ten noordoosten van Bonn, een berucht oord waar voorname verzetslieden onder streng regime werden opgesloten. De militaire overheid verleent op 18 oktober 1918 aan alle Belgische gevangenen amnestie. Na haar terugkeer huwt Mathilde en verhuist naar Antwerpen.
Engeland
De grote groep zusters, die Lier verlaten heeft, scheept in naar Engeland te Vlissingen op 4 oktober 1914 op de Prinses Juliana. Een overtocht kost 600 fr, een bevriende familie betaalt de reis.In Engeland werd de groep gesplitst in kleine eenheden die zich op verschillende plaatsen vestigen: in de Londense wijken Walthamstow (St. Mary’s Orphanage), Mill Hill (St. Mary’s Abbey), Hammersmith (St. Joseph school), Golders Green, Beckenham, Sydenham, Croydon en in het Convent of Mercy in Waterford (Ierland ).
Maar het bekendst is wel de vestiging St. Mary’s Priory, Princethorpe, onder de hoede van de plaatselijke Benedictinessen. De zusters geven, soms in benarde omstandigheden, les aan Belgische wezen en vluchtelingenkinderen. Voor dit onderwijs staan ze onder toezicht van Mgr. De Wachter, coadjutor van kardinaal Mercier. Enige na-ijver is ook de aan zusters niet vreemd. In een brief van 7 april 1915 verdenkt zuster Paulina Thoorens (zuster Gonzague) dat de ijver die zuster Alice Gentil (zuster Germaine ) vertoont, wel eens tot doel zou kunnen hebben later in Lier in graad te kunnen stijgen.
Omstreeks 1920 keert de laatste groep terug naar Lier. Zij verblijven dan in het begijnhof in de Margarethastraat 9 ( Trouw van St Jozef ) en 11 ( Onbevlekte Ontvangenis ). Er wordt dan begonnen met de wederopbouw van de gebouwen onder leiding van architect Careels. In augustus 1921 is het eerste deel afgewerkt.
Auteur: Wim Boschmans